Coniferen
Er zijn tuinontwerpers die vrijwel geheel aan groenblijvende planten voorbijgaan of het moet gaan om buxus en taxus als haag. Wij vinden echter dat er gedurende de bijna zes maanden dat bomen en de meeste heesters er kaal bij staan en kruidachtige planten zich onder de grond hebben teruggetrokken of zich nog in het zaadstadium bevinden, er in de tuin behoefte is aan enig groen.
Dit winterse kijkgroen overbrugt de sombere kale periode. De vraag is dan altijd, hoeveel winters groen moet de tuin bevatten. Daar zijn in zijn algemeenheid geen regels voor te geven, want de soort tuin is medebepalend. Als u toch een indicatie wilt; 10 à 15 procent van het plantvolume.
Naalden of schubben
Coniferen [dat betekent kegeldrager] worden ook wel naaldbomen genoemd. Die naam dekt de lading niet helemaal. Inderdaad hebben veel coniferen naaldvormige bladeren (Pinus, Picea, Abies), maar er zijn er ook met schubvormige blaadjes. Die blaadjes overlappen elkaar enigszins of voor een groot deel. Chamaecyparis en Thuja zijn bekende coniferen met schubvormige blaadjes. Sommige Juniperus-soorten hebben zowel naald- als schubvormige blaadjes aan een en dezelfde plant. Wat opvalt aan de blaadjes van coniferen is dat ze leerachtig aanvoelen en dik zijn. De opperhuid heeft zeer dikke wanden. De huidmondjes liggen vaak in groeven. Door deze bouw zijn de bladeren gewapend tegen sterke verdamping en ze kunnen daardoor overleven in extreem koude of droge klimaten.
Niet alle coniferen behouden in de winter hun bladeren. Lork (Larix), watercipres( Metasequoia), moerascipres (Taxodium) en goudlork (Pseudolarix) staan er in de winter kaal bij.
Coniferen moeten het vooral hebben van hun vorm en bladkleur. De bloei is meestal onopvallend en mooie vruchten zijn ook niet echt algemeen of in elk geval niet in het oog springend.
De standplaats van uw conifeer
Coniferen zijn niet al te kieskeurig wat de grond betreft. Weliswaar is iets zure lichte kleigrond of zandige leemhoudende grond het geschiktst, maar de tolerantie is groot. Opmerkelijk daarbij is dat veel coniferen, hoewel ze hun jeugdfase in veengronden doorbrengen (ook in kweekpotten!) en daar vlot in groeien, hierin niet erg oud worden. Coniferen houden niet van wateroverlast, zeker niet in de winterperiode. Natte gronden moeten worden gedraineerd.
Coniferen verbruiken niet zo erg veel voedsel, daarom kan met een basisbemesting van normale organische meststoffen worden volstaan. De voorkeur geniet organische meststof in de vorm van compost, die eventueel verrijkt is met beendermeel of gedroogde koemest. Alle coniferen groeien uitstekend op normale tuingrond. Het is dan ook de vraag of er wel extra voedingsstoffen aan de grond moeten worden toegevoegd. De ervaring leert dat ze meestal toch al te sterk groeien.
Vrijwel alle coniferen houden van een lichte standplaats. Er zijn echter uitzonderingen: met name Taxus, Tsuga, Thuja plicata en enkele Juniperus-soorten kunnen ook veel schaduw verdragen.
Planten, snoeien en verplanten van uw coniferen
Vrijwel alle coniferen worden tegenwoordig in een pot gekweekt. Een deel wordt geleverd met een gaaslap die de wortelkluit bij elkaar houdt. Deze planten zijn uitsluitend op veengrond geteeld. Zorg altijd dat het plantgat ruim genoeg is en maak de grond onderin goed los. Een conifeer mag tot 5 cm dieper worden geplant dan hij in de pot staat. Als de conifeer is ingegaasd moet die gaaslap voorzichtig worden verwijderd of op zijn minst worden losgeknoopt. Grote coniferen, x Cupressocyparis in het bijzonder, waaien gemakkelijk om, ze vangen veel wind en zolang de wortels niet goed verankerd zijn, blijft die kans bestaan. Ze hebben de steun van een stok of paal zeker nodig. Als jonge worteltjes telkenmale afbreken, zal de plant niet groeien en gaat misschien zelfs dood.
Coniferen (andere groenblijvers trouwens ook) kunnen het hele jaar door geplant worden. Alleen ijs in de grond is een belemmering. Algemeen echter worden de perioden half september-eind oktober en maart-april als de meest ideale beschouwd. Coniferen zijn het mooist als ze ongedwongen kunnen groeien. Snoei is dan ook niet gewenst, wat natuurlijk niet voor hagen geldt.
Het komt nogal eens voor dat coniferen hoger en vooral breder worden dan is ingeschat. Soms staan ze dan ook te dicht bij elkaar en dat betekent dat ze kaal worden. Er wordt dan nogal eens besloten te verplanten. Hoe eerder dat besluit valt des te beter is het resultaat, want naarmate de struik, conifeer of andere wintergroene plant ouder is, wordt de kans op succes kleiner. Schubconiferen laten zich beter verplanten dan naaldconiferen, toch lukt het bij taxus veelal wel omdat deze soort veel fijne wortels vormt. Pinus daarentegen vormt vaak lange penwortels, wat bepaald een handicap is en de ervaring heeft geleerd dat x Cupressocyparis praktisch niet te verplanten is.
Steek een te verplanten exemplaar eerst goed rond. Daaronder verstaan we het op betrekkelijk geringe afstand van de stam schuin afsteken van de wortels. Het zal duidelijk zijn dat naarmate de kluit groter is, de kans op succes toeneemt. Rondsteken det u bij voorkeur in de tweede helft van augustus; de plant reageert met de vorming van nieuwe worteltjes. Na zo’n 4 à 6 weken kan hij verplant worden. Let wel, dat geldt voor exemplaren die pas 2 à 3 jaar staan. Oudere planten moeten twee keer worden rondgestoken, een keer een jaar van tevoren en de tweede keer een tot twee maanden voor het eigenlijke verplanten. Let op: steek de plant ook van onder eerst goed los. Als er getrokken en gesjord moet worden gaat het mis, er blijft dan van de kluit weinig over. Het zal nogal eens nodig blijken om verplante oud exemplaren te tuien. Geef in elk geval na het planten ruim water.
Toepasbaarheid van coniferen
Coniferen zijn bijzonder ruim toepasbaar in de tuin. Gezien hun karakter zijn nogal wat soorten bij uitstek geschikt om te soleren. Dat komt in de eerste plaats doordat ze het jaar rond nadrukkelijk aanwezig zijn. Maar dat is niet altijd genoeg om zich als solitair te kunnen kwalificeren. Ze moeten iets extra’s hebben, qua vormgroei (Chamaecyparis nootkatensis ‘Pendula’, een treurvorm), bladkleur (blauwspar) os zoiets als moie kegels (Koreaanse den). Helaas wordt de groeikracht van veel coniferen onderschat. Daarom ook zien we steeds, ondanks alle goede voorlichting, blauwe ceders in kleine tuinen 9hij kan wel 30 m hoog worden!). Maar er zijn er wel degelijk die in kleine tuinen een plaats kunnen krijgen. We noemen Abies koreana, Taxus baccata ‘Fastigiata Aurea’, Pinus parviflora ‘Glauca’ (penseelden), Juniperus communis ‘Suecica’ (smalle jeneverbes), Juniperus x media ‘Pfitzeriana’ (wordt op den duur erg breed) en bepaalde langzaam groeiende vormen van Chamaecyparis lawsoniana en Thuja occidentalis.
Vaak staan solitairen in een gazon, maar ook in een lage beplanting waaruit ze oprijzen voldoen ze goed. Coniferen staan ook mooi tussen een gemengde heesterbeplanting. Een Forsythia licht extra op in de buurt van een donker groene Taxus baccata. Er zijn speciale coniferen die in heidetuinen worden toegepast (jeneverbes natuurlijk), en andere die heel langzaam groeien of van nature klein blijven en in rotstuinen onmisbaar zijn.