Onkruid

Welke planten behoren tot de groep ‘onkruid’?

Er is niet een eenduidig antwoord te geven op deze vraag. Wat de een onkruid vindt, laat de ander in zijn tuin staan vanwege de mooie bloemen. Er zijn dus verschillende omschrijvingen te geven voor dit begrip. Wikipedia geeft aan: Een onkruid is een op een bepaalde plaats ongewenste plant. Deze ongewenste planten kunnen wild of verwilderd zijn. In principe gaat het dus om ongewenste planten. Welke planten we als onkruid beschouwen, hangt dus af van de begroeiing van onze tuin. Het begrip onkruid duidt eigenlijk een ‘cultuur-‘begrip aan. Alleen als we te maken krijgen met deze planten in onze aangelegde tuin of moestuin, worden deze planten als hinderlijk of zelfs schadelijk beschouwd en spreken we van onkruid.

Tegenwoordig worden er echter steeds meer goede eigenschappen ontdekt bij onkruiden. We weten nu dat sommige onkruiden een positieve werking kunnen hebben. Ze kunnen de planten in hun omgeving stimuleren of helpen bij de voedselvoorziening, insectenverdrijvende geuren verspreiden of schadelijke bacteriën vernietigen.

Een deel van de Schermbloemigen werd tot nu toe geschouwd als een roversbende, omdat hun diepe wortels grote hoeveelheden voedsel uit de grond halen die andere planten nodig hebben. Biologisch-dynamisch onderzoek heeft echter aan het licht gebracht dat deze planten, door de stoffen die te diep zitten voor andere planten naar boven te brengen en ze in hun stengels en bladeren op te slaan, uiteindelijk voor de tuin van voordeel kunnen zijn. Door de ‘diepgravers’ te verbranden kunnen de mineralen die ze hebben opgenomen in de bovenlaag van de aarde terugkeren in de vorm van as. Diepwortelende onkruiden kunnen ook de grond toegankelijk maken voor de wortels van andere planten, waardoor die voedsel kunnen halen uit eerst onbereikbare plaatsen. Dus, in plaats van waardeloos en schadelijk, zijn deze planten veeleer voeders en opbouwers van de grond. Nog afgezien van verbranden kunnen de meeste onkruiden – zelfs kweekgras – gecomposteerd worden, als er tenminste voldoende warmte wordt ontwikkeld. Ook op die manier komt het goede dat ze hebben verzameld weer terug in de grond.

Natuurlijk zijn niet alle onkruiden voor ons van nut. Boterbloemen bijvoorbeeld scheiden met hun wortels een giftige stof af die de groei van andere planten remt. Vele overwinterende onkruiden vormen een schuilplaats voor schimmels en bacteriën die plantenziekten veroorzaken. Het ethyleengras dat de Paardenbloem uitademt is nadelig voor de groei van zijn buren. Maar aan de andere kant is de Paardenbloem een van de beste ‘diepploegers’. De onkruiden die schimmels en bacteriën een schuilplaats bieden, moeten verbrand worden. Maar wat doen we met de Paardenbloem?

We zullen de goede en slechte mogelijkheden van onkruiden bestuderen, met hun speciale invloeden op andere planten. Dan zullen we weten wat een onkruid werkelijk is en het met meer begrip bekijken.

Waar komen onkruiden vandaan?

Onkruiden zijn de hele wereld rondgezworven en ze doen dat nog steeds. De verspreiding gaat merendeels met behulp van zaden. Men hoeft slechts een verzameling zaden te bekijken om een aantal van de manieren waarop ze reizen te leren kennen. Neem bijvoorbeeld het zaad van Heksenkruid. De haakjes erop hechten zich gemakkelijk aan de pels van dieren, om dan een heel eind verder er weer af te vallen. Dat het kleefkruid zich op soortgelijke manier verspreidt, blijkt al uit de naam. Zaden van Weegbree en Vogelmuur, die bij bevochtiging kleverig worden, kunnen zich op die manier ook aan een passant vasthechten en zo verspreid worden. Let er maar eens op hoe kleverige zaden en zaden met uitsteeksels altijd bij lage planten horen.

Ook de zaden in sappige vruchten zijn voor hun verspreiding afhankelijk van vogels en andere dieren. Hun heldere kleur of glans zijn een soort bakens. Eekhoorns verzamelen eikels en slaan ze op in ondergrondse provisiekamers. Als een deel van de voorraad niet wordt opgegeten, zal er later een hele menigte jonge eikels ontkiemen. Mieren slaan zaden (bijvoorbeeld van de Gaspeldoorn) op als nestelmateriaal, waardoor die op een nieuwe plaats kunnen ontkiemen.

Vogels zijn waarschijnlijk verreweg de belangrijkste medewerkers bij de verspreiding. Kijk maar eens naar een kaart waarop de vogeltrek staat aangegeven en zie wat een afstand de zwaluw aflegt van Europa naar zijn winterverblijfplaats in Midden- en Zuid-Afrika. Dat is een afstand van zo’n 8 à 10.000 km. Een nog grotere afstand wordt afgelegd door de Noordse stern, die vliegt van het noorden van Groenland naar de rand van het pakijs van de Zuidpool – 18.000 km!

Aan vogelpoten zit vaak een hard laagje aarde. Alfred Newton, professor in de zoölogie in Cambridge, zond Darwin eens een poot van een patrijs waaraan een harde bal aarde zat die twee ons woog. Darwin bewaarde de aarde drie jaar waarna hij de bal verpulverde, water gaf en onder een glazen stolp plaatst. Het resultaat was dat niet minder dan 82 plantjes ontkiemde.

Zelfs vissen helpen bij de verspreiding van zaden. Wanneer een herfststorm een tak van een oeverplant afbreekt, kunnen de zaden die daarop zaten in een vissenmaag terechtkomen. Charles Darwin deed vele proeven om te zien hoe lang zaden kiemkrachtig blijven wanneer ze in zeewater worden gedompeld. Door zijn reis met de Beagle kende hij de gemiddelde snelheid van de zeestromingen. Zo kon hij uitrekenen dat zaden die na een verblijf van 14 dagen in zeewater nog kiemkrachtig waren, met behulp van de Warme Golfstroom (die gemiddeld 534 km per dag aflegt) over een afstand van wel 700 km vervoerd zouden kunnen worden. Er waren zaden die na 21 dagen in zeewater nog levensvatbaar waren. De kampioen was wilde Kool, waarvan verse zaden uitstekend kiemden na 50 dagen en nog heel goed na 100 dagen, terwijl na 133 dagen nog steeds zaden ontkiemden. Zaden die hij haalde uit de krop van een dode duif die 30 dagen in zijn tank met zeewater had gedreven, kwamen bijna allemaal op.

Voor zaden met vleugels of pluimen is de wind de belangrijkste medewerker bij de verspreiding. Hoe volmaakt gebouwd voor vervoer door de wind zijn de vliegtuigjes van de Esdoorn en de parachutes van distels en paardenbloemen. Zo’n parachutezaad kan vele kilometers afleggen op de wind. Het is interessant om te zien dat de haren, die de pluim vormen, zich uitsluitend uitspreiden wanneer de lucht droog is en geschikt voor een luchtreis. Wanneer het vochtig is, sluiten ze zich daarentegen. Ook dat is echter weer een manier om zich te verspreiden, want in regenachtig weer vallen ze op de grond en worden de grond ingespoeld of meegenomen door een waterstroom. Er is een liedje over het Tumbling Tumbleweed, de Witte amarant. Tegen de tijd dat het zaad rijp is, rolt deze plant zich in elkaar tot een grote stekelige bal die alleen maar een windstootje nodig heeft om van zijn wortels af te breken en kilometer na kilometer voortgerold te worden waarbij het zaad geleidelijk verspreid wordt. Uit de steppen van Centraal-Azië zijn soortgelijke planten bekend, onder andere het Loogkruid, een plant die ook in ons land voorkomt.

Sommige planten gebruiken ballistiek voor de verspreiding van hun zaden. De Kleine veldkers is er daar één van. Zo klein als de vruchtjes zijn, kan je ze toch op een zonnige dag horen openspringen, waarbij ze hun zaden wel 80 cm wegslingeren. Vlinderbloemigen zoals Wikke, Gaspeldoorn en Brem doen hetzelfde. De vruchten van de Ooievaarsbekken delen zich in vijven, waarbij elk deel zich oprolt als een horlogeveer. Dit gebeurt zo plotseling dat de zaden verscheidene meters worden weggeslingerd. IJsbergen vervoeren soms aarde en stenen. Stukken drijfhout overbruggen grote afstanden en spoelen aan op vreemde verre stranden. In spleten en barsten houden zich zaden schuil. Als we dit alles weten is het dan zo verbazingwekkend dat onkruiden lange reizen hebben gemaakt en hier en daar een omgeving hebben gevonden die ze goed beviel.

Hoe onkruiden naar ons land kwamen

De geschiedenis omtrent plantengroei zoals we die nu aantreffen begint omstreeks 12.000 jaar geleden in de nadagen van de laatste ijstijd. Door onderzoek naar stuifmeelkorrels die in de grond zijn gevonden, weten we dat planten als Wilgenroosje en Korenbloem toen al hier voorkwamen. De eerste grote groep onkruiden kwam naar ons land toen de eerste groepen mensen zich hier vestigden. Zij begonnen met het bedrijven van een zeer primitieve vorm van landbouw. Met hun voedselgewassen brachten deze landbouwers ook een aantal onkruiden mee, zoals Klaproos en Gele ganzenbloem. Naarmate de landbouw zich uitbreidde op de hooggelegen zandgronden, ontstonden steeds meer mogelijkheden voor akkeronkruiden om zich te vestigen. De Romeinen, die omstreeks de jaartelling ons land veroverden, verrijkten de flora opnieuw met een aantal soorten.

Men zou kunnen denken dat zo’n nieuwe soort niet kan concurreren met de planten die al vaste voet in een gebied hebben gekregen. Nieuwe soorten zijn echter vaak ongevoelig voor de ziekten en plagen waar de reeds gevestigde planten aan lijden. Een nieuwe soort past juist in een ‘niche’ die nog niet door inheemse planten was bezet. Onkruiden zijn per definitie agressief van aard. Wanneer ze in uw tuin verschijnen, gedragen ze zich dan ook net als die indringers uit vroegere tijden, die zonder ten prooi te vallen aan natuurlijke vijanden, in staat waren de planten die er eerder waren van hun plaats te verdringen.

De verspreiding van het Christendom bracht ook de monniken naar onze streken. Zij kweekten in hun kloostertuinen planten als voedsel voor geneeskundige doeleinden. Sommige van deze planten zagen kans te ontsnappen, een deel van de inheemse flora te worden en van daaruit weer als onkruid naar onze tuinen terug te keren. Een van de onkruiden die we waarschijnlijk aan de monniken te danken hebben is het Zevenblad. De wetenschappelijke naam van deze plant luidt Aegopodium podagraria, afgeleid van podagra = voetjicht, hetgeen erop wijst dat Zevenblad als geneeskruid tegen deze aandoening gekweekt werd.

Toen in de zestiende eeuw en later steeds meer intensieve contacten ontstonden met verre landen, kwamen ook heel wat planten uit die streken naar ons land. Sommige werden opzettelijk meegebracht als sierplant, andere kwamen zonder opzet mee. Uit beide groepen zagen planten kans zich hier aan te passen en een plaats in onze flora in te nemen. Bekende voorbeelden zijn Canadese fijnstraal, Herderstasje, Canadese waterpest en Knopkruid. Andersom zijn natuurlijk ook vele Europese planten naar andere werelddelen vervoerd, waar ze eveneens vaak tot lastige onkruiden zijn geworden. Een berucht voorbeeld hiervan is de Grote weegbree. (‘Het voetspoor van de blanke’)

Tuinplanten die onkruiden zijn geworden

We wezen er al op dat sommige soorten die als sierplanten in onze streken werden ingevoerd, kans zagen zich beter aan te passen dan gewenst was. Zo werd in de zeventiende eeuw uit Amerika de Guldenroede ingevoerd, een plant die nog steeds als tuinplant wordt gekweekt, maar die we ook als onkruid tegenkomen.

Chrysanthemum parthenium, het Moederkruid, lijkt een prachtige plant, maar is niet binnen de perken te houden en woekert enorm. Zo ook de Viltige hoornbloem en soorten viooltjes. De Gele helmbloem (Corydalis lutea) moet ook een aparte plaats hebben voor de goudgele bloemen gedurende de gehele zomer. Maar hij zaait zich verschrikkelijk uit en moet goed in bedwang gehouden worden. Nog erger is de Knikkende vogelmelk, die je niet zonder hartzeer kunt verwijderen, omdat hij zulke verfijnde groen-met-witte trosjes bloemen heeft die op water zo lang goed blijven. Je kunt er echter zeker van zijn dat hij rozen naar het leven staat en je raakt hem nooit meer kwijt. Je kunt hem met scheppen tegelijk uitgraven en het volgende voorjaar komt hij toch net vrolijk weer op. Maar ja, in ieder geval sterven de bladeren ’s zomers af.

De aren van de lupinen moeten afgesneden worden voor ze in het zaad schieten, want anders worden ze snel een plaag. Dit geldt ook voor de Boomlupine, hoewel ik altijd enkele ervan zaad laat voortbrengen. Ze komen altijd soortecht terug. Dit in tegenstelling tot de kruidachtige soorten uit de border, die soms verschrikkelijke nakomelingen krijgen doordat ze zo gemakkelijk kruisen.

Siergrassen worden steeds meer gekweekt. Ook deze moeten geplukt worden voordat het zaad rijp is, omdat u anders later overal Trilgras en Hazestaartjes zult vinden.

Bij het woord onkruid denkt ment niet zo snel aan bomen. Toch kan de Esdoorn met zijn gevleugelde vruchten een echt onkruid worden, net als de Es. En het lijkt wel of je de zaailingen pas ontdekt, als ze een flinke hoogte bereikt hebben. Vlierstruiken hebben ook de gewoonte om zogezegd achter je rug groot te worden en de Sneeuwbes (Symphoricarpus rivularis) kan met al zijn uitlopers eveneens een verschrikking worden.

Nog een struik die gemakkelijk te veel ruimte in beslag gaat nemen, is de gewone Rhododendron ponticum. Als de struiken eenmaal goed aan de groei zijn, planten ze zich vegetatief voort, waardoor het een moeilijke zaak wordt ze uit te roeien of zelfs maar in bedwang te houden.

U zult het met mij eens zijn dat een plant als de Gehoornde klaverzuring (Oxalis corniculata) met zijn kruipende groeiwijze niet getolereerd kan worden, vooral wanneer hij in het gazon terechtkomt. Maar wat te denken van het Akkerklokje, Campanula rapunculoides, met zijn mooie blauwe bloemen? Bent u van plan de waarschuwing in uw oren te knopen dat zijn uitlopers binnen korte tijd een dicht tapijt zullen vormen dat nauwelijks in bedwang te houden is? En gaat u de hyacinten zaad laten zetten tot ze door hun overvloed een probleem vormen? ‘De een zijn bloem is de ander zijn onkruid.’ Uiteindelijk is het aan uzelf om te beslissen.

Nieuwe onkruiden om ons het leven zuur te maken

Natuurlijk houdt het hiermee niet op. Nieuwe onkruiden kunnen morgen opduiken. Naarmate de transportmogelijkheden toenemen en meer en meer mensen op reis gaan, grijpen onkruiden hun kans om van continent naar continent mee te liften. Zo zijn onkruiden nu eenmaal. Ze zijn er voor toegerust om te reizen en dat doen ze dan ook.

Een nieuw onkruid kan gemakkelijk ingevoerd worden samen met een gesmokkelde plant. Nieuwe onkruiden kunnen zich verspreiden uit afvalhopen waar verpakkingsmateriaal is gestort. Een flinke hoeveelheid van de giftige Doornappel ontkiemde, toen een kennis van mij na een lange reis een koffer had uitgeschud. In Amerika verspreidt de nog niet zo lang geleden ingevoerde Gladde witbol (Holcus mollis) zich als een lopend vuurtje. Ingevoerd, ongezuiverd zaad levert ons onwelkome gasten op. Uit Noord-Amerika is het parasitisch levende Veldwarkruid (Cuscuta campestris) gekomen, dat vooral de laatste jaren vrij veel wordt aangetroffen, woekerend op planten als Bonenkruid, Tomaat en Peen. Het houdt zich met behulp van zuignapjes op de oranje-gele stengels vast aan de gastheren, die tevens het voedsel leveren.

Vogelvoer dat wordt uitgestrooid op voederplaatsen is ook een bron van waaruit vreemdelingen zich verspreiden. Zeewier dat als een mulchlaag wordt gebruikt, bevat vaak afval van planten zoals grassen. Een aantal ongenode en onplezierige gasten komt ook in onze tuinen door middel van in pot gekweekte planten uit kwekerijen. Voorbeelden hiervan zijn dwergsoorten van Ereprijs. Amsinckia intermedia, die vrij kort geleden met lijnzaad mee naar Engeland kwam, heeft daar al vaste grond onder de voeten gekregen en verspreidt zich zeer snel.

E.A. Bowles, de beroemde tuinier wiens twee hectare vol schoonheid in Enfield, Middlesex wereldberoemd werd, was eens op plantenjacht bij Biarritz aan het eind van de vorige eeuw, toen hij oog in oog kwam te staan met een vijver die een schitterende scharlakenrode kleur had door de drijvende varen Azolla caroliniana (Klein kroosvaren). Hij zond wat van ‘deze prachtige watervaren’ naar huis en was bij zijn terugkeer verrukt toen hij zag hoe de planten zich in schoonheid hadden vermeerderd met hun tere, fluwelige, fijnverdeelde blaadjes van groen en karmozijn. Hij merkte ook op hoe leuk het was ermee te spelen, door ze onder wat te duwen en te zien hoe ze weer tevoorschijn kwamen. Droog als daarvoor, maar misschien met een paar druppeltjes op de bladeren die in het zonlicht glansden als diamanten. In zijn vijver namen ze voortdurend in aantal toe. Voordat juni ten einde was, waren al kruiwagens vol verwijderd om het water  te kunnen zien. Toen de winter kwam, vroren de plantjes vast in het ijs en toen het ijs weer smolt waren ze mooier dan ooit, met een nog diepere karmozijnrode kleur. Ze kwamen ook terecht in de vijvers in de rotstuin (en weigerden zich te laten uitroeien). Gelukkig overleefden ze de daaropvolgende strenge winter niet. De Kleine kroosvaren komt ook in ons land in enkele streken voor, na vroeger hier veel algemener te zijn geweest. De Grote kroosvaren, die eveneens oorspronkelijk uit Amerika afkomstig is, weet zich ook op enkele plaatsen te handhaven.

Mest van de boerderij, geïmporteerde bovengrond, afval van sojabonen, veevoer, goederentreinen en zelfs onschuldige lijkende zakken compost: dat zijn nog maar enkele van de bekende brengers van nieuwe indringers. Ze zullen blijven komen. Wanneer we in onze tuin een plant vinden die de trekken van een onkruid vertoont – ver uiteenlopende wortels, kleine bloemetjes die veel zaad voortbrengen – dan moeten we zien er meer over te weten te komen. Wie weet? Misschien is hij even onschuldig als de uit Azië afkomstige Reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera), die we vooral in het gebied van onze grote rivieren nogal eens tegenkomen op onverwachte plaatsen. Maar ook hij kan een plaag gaan vormen. Het is goed eraan te denken dat de meeste onkruiden niet inheems zijn in de landen waar ze last veroorzaken. Want onkruiden hebben de gewoonte steeds nieuw terrein te veroveren en dat terrein kan uw tuin zijn.